extérieur

extérieur¹ [eksteerjur]

〈m.〉

1 buitenkant

2 〈formeel〉uiterlijk ⇒ voorkomen, houding

3 buitenland

4 buitenwereld ⇒ (de) wereld om ons heen

5 〈film〉buitenopname

♦voorbeelden:

1    à l'extérieur • buiten

      de l'extérieur • van buitenaf

      juger de l'extérieur • als buitenstaander oordelen

————————

extérieur² [eksteerjur]

〈bijvoeglijk naamwoord〉

1 buiten-

2 uitwendig ⇒ buiten, buitenst, uiterlijk, zichtbaar

3 buitenlands

♦voorbeelden:

1    cour extérieure • plaatsje, erf 〈buiten het huis〉

      point extérieur à un cercle • punt dat buiten een cirkel ligt

      considérations extérieures au sujet • overwegingen die niets met het onderwerp te maken hebben

2    boulevard extérieur • ringweg, ceintuurbaan

      le monde extérieur • de buitenwereld

      〈pejoratief〉 pitié tout extérieure • medelijden dat alleen maar uiterlijk is

      surface extérieure • buitenkant

3    Ministère des Relations Extérieures • ministerie van buitenlandse zaken

¶    activités extérieures • nevenactiviteiten

1. m

1) buitenkant

2) uiterlijk

3) buitenland

4) buitenwereld

5) buitenopname [film]

2. adj

1) buiten-

2) uiterlijk, buitenste

3) buitenlands

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.